Religie

Overweging over het onze Vader



Dagelijks bidden wij het onze Vader. Maar wat betekent eigenlijk dit gebed? Waarom is dit gebed, door alle eeuwen heen, als het grootste gebed beschouwd? Niet alleen omdat Jezus ons dit gebed als enig gebed heeft gegeven, maar ook om de diepe inhoud van dit gebed. Om dit te kunnen begrijpen zullen wij elke zin van dit gebed een eigen overweging en uitleg moeten geven. Maar, omdat er een aantal verschillende versies van het onze Vader bestaat, zal er begonnen moeten worden met het hele gebed, zodat duidelijk is waar de overweging en uitleg precies over gaat. Daarom volgt hier het onze Vader en daarna de overwegingen:



Onze Vader die in de hemel zijt,
Uw naam worde geheiligd.
Uw rijk kome.
Uw wil geschiede op aarde, zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schuld,
zoals wij ook anderen hun schuld vergeven.
En leid ons niet in bekoring,
maar verlos ons van het kwade.
Amen.



Onze Vader die in de hemel zijt

De toevoeging “in de hemel zijt”, zorgt ervoor dat deze Vader zich onderscheidt van alle andere vaders. Menselijke vaders zijn de vaders van het lichaam van hun kinderen. Onze hemelse Vader is de Schepper van alles wat bestaat. Hij is de Vader van onze ziel. Hij heeft ons geschapen voor de eeuwigheid. Zijn goedheid doet Hem van Zijn hoge Goddelijke troon afdalen en Hij heeft ons mensen uitverkoren om Zijn kinderen te worden. Zo groot is Zijn goedheid, dat Hij ons mensen als Zijn kinderen wil. Zo groot is Zijn goedheid dat Hij, toen de tijd daar rijp voor was, onder ons heeft gewoond in de persoon van Jezus Christus. Hijzelf heeft ons geleerd. Hijzelf heeft ons ook geleerd om Hem onze Vader te noemen. Want Jezus heeft ons dit gebed niet geleerd als mens, maar als God. De Vader sprak door Jezus rechtstreeks met ons en leerde ons persoonlijk. Wat een grote genade!

Uw naam worde geheiligd

Hiermee spreken wij de wens uit dat alle mensen de Naam van God zullen heiligen. Eigenlijk is deze zin hetzelfde als de eerste drie geboden van de Tien Geboden, die Mozes ons heeft gegeven. (Exodus 20, 1-17) Want daarin wordt duidelijk gesteld dat er slechts één God is, wij geen andere goden mogen aanbidden en wij Gods Naam niet lichtvaardig mogen gebruiken. En wat is dat anders dan de Naam van God te heiligen? Als wij andere goden aanbidden dat de éne, ware en levende God, dan ontheiligen wij Zijn naam, want dan ontkennen wij dat Hij alleen God is. Als wij Zijn naam lichtvaardig gebruiken, zoals in vloeken, dan ontheiligen wij Zijn naam. Bovendien is een voluit gesproken Gvd erg dom, want geen zinnig mens vraagt in volle ernst om door God verdoemd te worden. Maar bovendien ontheiligen wij op een afschuwelijke wijze Zijn naam, omdat wij deze naam zeer lichtzinnig, enkel voor het uiten van een ergernis of, nog erger, uit gewoonte misbruiken. En toch is het vloeken in onze samenleving zo gewoon geworden, dat de vloekenden zich er niet meer over schamen.


Maar deze zin is niet alleen het uitspreken van een vrome wens, die toch nooit werkelijkheid zal worden. Nee, het is het uitspreken van de belofte door de biddende dat in ieder geval hij de Naam van God alleen eerbiedig zal gebruiken en nooit zal ontheiligen. Waar hij staat moet u ook zij lezen, lees dit dus naar uw eigen geslacht. Maar wat is eerbiedig en geheiligd gebruiken van de Naam van God? In ieder geval het gebruiken in gebed. En geen enkel gebed heeft zin als het enkel een lippengebed is, die niet oprecht gemeend is. Denk bijvoorbeeld aan de volgende uitspraak: “De Heer zei: Dit volk benaderd Mij wel met de mond, en eert Mij wel met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij, en zijn vrees voor Mij is niet meer dan wet van mensen, die door mensen wordt aangeleerd”. (Jesaja 29,13). Wie het onze Vader bidt, die beloofd met bovenstaande zin dat hij de naam van God zal heiligen. Dat kan geen lippengebed zijn, maar is of echt gemeend, of de bidder verkeert in dezelfde toestand als het Joodse volk eertijds. Een lippengebed, die niet echt gemeend is heeft geen zin, omdat mensen wel, maar God nooit bedrogen kan worden. Een mens kan, als hij het niet echt meent, net zo goed niet bidden. De geboden van God dienen gehouden te worden. Met vrees voor God wordt de eerbied voor de Wet van God bedoeld. Die staat hoger dan de menselijke wetten. En de Wet van God is die van de liefde. God liefhebben met geheel het hart, geheel de ziel en geheel het verstand, dus boven alles en de naasten in dezelfde mate als zichzelf. Dus elk medemens behandelen, zoals iemand zelf behandeld zou willen worden, als hij in de plaats van die medemens zou zijn. Samengevat kunnen wij zeggen dat de Naam van God het best en het heiligst kan worden gebruikt in liefde en met uit de liefde voortkomend respect.

Uw rijk kome

Dit is de wens dat het Rijk van God in het hart van de biddende komt. Zoals Jezus zei: “Mijn koningschap is niet van deze wereld”. (Johannes 18,36). Hiermee aangevend dat het Rijk van God niet van deze wereld is. Met de wens: “Uw rijk kome” geeft de biddende aan dat hij mag worden opgenomen in het Rijk van God. Niet alleen in het hiernamaals, maar ook al op aarde. Met andere woorden, de bidder spreekt de wens uit dat hij door God geheiligd mag worden en beloofd hiervoor ook zelf zijn best te doen. Want God zal nooit iemand heiligen tegen diens wil in. Wie oprecht streeft naar heiliging, naar een leven volgens Gods geboden, die zal hulp krijgen. Voor wie het enkel een lippengebed is, omdat de wereld belangrijker gevonden wordt dan God, die zal de heiliging in en met God nimmer bereiken.

Uw wil geschiede op aarde, zoals in de hemel


Dat de wil van God geschied in de hemel is vanzelfsprekend. Alleen de mensenzielen en geesten, die volgens de orde van God handelen en willen, zijn in de hemel opgenomen. Maar hier wordt de wens uitgesproken dat de wil van God ook op de aarde zal geschieden. In het persoonlijk leven kan ieder van ons Zijn wil vervullen. Als de meerderheid van de mensen dit zou doen, dan leven wij in een echt aards paradijs. Want de algemene wil van God voor ieder van ons is dat wij leven in liefde. In liefde voor Hem, die onze Vader is, en in liefde voor elkander. Want elk mens is een potentieel kind van God. Daarom ook wil God dat wij met elkaar omgaan als broeders en zusters. Ook broeders en zusters in een gezin kibbelen weleens, zijn het weleens oneens met elkander. Maar uiteindelijk overheerst de liefde. In die gezinnen, waar de onderlinge liefde ontbreekt, zal geen kind veilig en geborgen opgroeien. Maar in gezinnen, waar de leden van het gezin van elkaar houden, daar heerst rust en vrede, samenhang en gemoedelijkheid. Daar voelen mensen zich thuis. In een wereld waar de geboden van God worden nagevolgd, geleefd, daar is ook rust en vrede en kan elke mens zich veilig en geborgen weten. Kortom een aards paradijs. Een aards paradijs die mensen van goede wil zelf, ook al wil de rest van mensheid iets anders, in hun directe omgeving kunnen scheppen. Maar daarvoor is liefde en eendracht nodig, respect voor elkaar, geboren uit oprechte liefde. Dan kan een gezin, een groep mensen of zelfs een plaatselijke gemeenschap een paradijs op aarde creëren, zelfs als de meerderheid van de mensen iets anders wil. Eigenlijk is het de uitwerking van de vorige zin: “Uw rijk kome”.

Geef ons heden ons dagelijks brood

Ook deze zin is tweeledig bedoeld; zowel materieel als geestelijk. Onder brood moet alles worden verstaan, wat wij voor ons materiele leven nodig hebben. De bidder vraagt God dus om hem alles te geven, wat hij nodig heeft voor zijn leven op aarde. Want “uw hemelse Vader weet wel dat u al deze dingen nodig hebt. Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden”. (Mattheus 6,32-33). U kunt dus er van uit gaan dat, als u werkelijk op uw hemelse Vader vertrouwt en Zijn rijk zoekt, u alles zult ontvangen wat u voor het aardse leven nodig heeft.

Vele mensen werpen dan tegen dat zij er zelf voor hebben gewerkt, waarom God dan nog vragen? Hieronder vindt u twee voorbeelden, waarom het nodig is God te vragen om voor ons lichamelijk welzijn te zorgen. Neem een boer die zijn land bemest, ploegt, egt en zijn graan inzaait. Vervolgens zal hij moeten wachten tot God het graan ook laat groeien. De groeikracht van het graan komt van God en dat is het meeste werk. De zon en de warmte, die het graan laten groeien, is van God afkomstig. De regen, die het graan ook nodig heeft, is ook van God afkomstig. Zeker, als het droog weer is, kan de boer tegenwoordig sproeien, maar het water om te sproeien moet wel aanwezig zijn. En God heeft er weer voor gezorgd dat de, eventueel door de mens aangelegde waterbekkens, eerder door middel van regen gevuld werden. Kortom, voor alle condities en voor het meeste werk is de boer afhankelijk van God om een goede oogst te halen. Is het dan niet passend om God dagelijks te vragen om het dagelijkse brood, ook al zal de boer er zelf ook iets voor moeten doen? Ja, als de boer zijn oogst heeft binnengehaald, is het dan niet passend om God te danken voor de volle schuren met vruchten van het land? Vandaar deze zin in het onze Vader.

Een tweede voorbeeld is een arbeider, tegenwoordig werknemer genoemd. Dus iemand die uitsluitend van zijn arbeid afhankelijk is om zijn dagelijks brood te verdienen. Velen van hen vinden het niet nodig om God te danken en te vragen om hun dagelijks brood, omdat zij denken mans genoeg te zijn om er zelf voor te zorgen. Maar dan raken zij, door welke oorzaak dan ook, werkeloos. Dan is het dagelijks brood minder een vanzelfsprekendheid. Zeker, in Europa is er een sociaal vangnet, waardoor de honger voor de arbeider en zijn gezin niet onmiddellijk intreedt. Maar, door de afbraak van de sociale voorzieningen komt, als niet snel een andere baan wordt gevonden, toch al spoedig de armoede te voorschijn. En soms moet een arbeider veel en lang solliciteren en kan in het geheel niets vinden. Is het dan niet terecht dat hij God om zijn dagelijks brood bidt, óók als alles nog goed lijkt te gaan? Want ook een arbeider, hoe hard hij ook werkt, kan alleen voor zichzelf en zijn gezin zorgen, als hij de zegen van God heeft, die ervoor zorgt dat hij steeds geschikt werk kan vinden. Voor zijn welvaart en welzijn is hij op de eerste plaats van God afhankelijk.


Maar “niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt”. (Mattheus 4,4). En dat geeft reeds de geestelijke betekenis aan van deze zin uit het onze Vader. Want niet alleen wordt met dit gebed gebeden om het materiele brood, maar zeker niet in de laatste plaats ook om het geestelijk brood, welke is het Woord van God, ofwel de leer van Jezus Christus. Want wat is een mens meer dan een intelligent dier, als zijn behoeften die van zijn buik niet overstijgt? Wanneer een mens alleen maar voor zijn materiele welzijn zorgt? De mens is immers geroepen om een waar kind van God te zijn. En omdat God een Geest is, betekent dat een mens ook in twee werelden leeft, namelijk de materiele wereld en de geestelijke wereld. Het is dus terecht dat een mens in het onze Vader God vraagt om hem dagelijks van geestelijk voedsel te voorzien, waardoor zijn leven ook steeds geestelijker wordt en hij meer en meer op God, zijn Vader gaat lijken. Ook daar bidden wij om met deze zin uit het onze Vader.

En vergeef ons onze schuld, zoals wij ook anderen hun schuld vergeven

Deze vraag is een voorwaardelijke vraag. “Want als gij aan de mensen hun fouten vergeeft, zal de hemelse Vader ook u vergeven; maar als gij niet vergeeft aan de mensen, zal ook uw hemelse Vader uw fouten niet vergeven”. (Mattheus 6,14-15). “en de maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken”. (Mattheus 7,2). God vergeeft dus enkel onze schuld, tegenover Hem en tegenover mensen, waar wij het zelf niet meer mee goed kunnen maken, als en in zover wij ook andere mensen hun schuld tegenover onszelf vergeven. Want wij begaan dagelijks zonden tegen de liefde van God en de naasten. Daarom is dit ook een vraag om naastenliefde. Niet de liefde van een ander voor ons zelf, maar de eigen naastenliefde voor een ander. Wij kunnen immers alleen kinderen van God worden, als wij op Hem lijken. Dan pas is God écht onze Vader. Dan zullen ook wij andere mensen hun misstappen tegenover onszelf moeten vergeven. Maar ook aan vergeving is een maat gegeven. Want op de vraag van Petrus hoeveel keer hij een ander diens schuld moest vergeven antwoordde Jezus: “Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig zevenmaal”. (Mattheus 18,22). Dus er is een maat aan vergeven, maar die is zo ruim gesteld, dat het tellen de moeite niet loont. Het komt dus neer op vergeven van wat anderen mij hebben aangedaan en dat is een daad van naastenliefde.

En leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwade

In deze laatste zin van het onze Vader vragen wij in weze aan God over ons geen bekoringen, geen verleidingen toe te staan, die wij niet aan kunnen. Dus ons te behouden voor kwade machten, die ons mensen tot zonde verleiden. Maar ook zeker vraagt de bidder om hem te behoeden voor zijn eigen slechte neigingen, die hem van de weg van God afbrengt. Natuurlijk, ook slechte en kwade geesten spelen een rol, maar ook onze eigen ziel en lichaam. Want wij hebben een zware neiging tot egoïsme, het volgen van onze eigenliefde en ons eigenbelang. Dat heeft ieder mens. Elk mens heeft op een zijn eigen wijze een kruis te dragen, het kruis van zijn eigen zondigheid en dwarse wil. Maar Jezus heeft ons duidelijk geleerd: “wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig”. (Mattheus 10, 38). In deze zin wordt God alleen gevraagd ons niet boven onze krachten te belasten, het kruis, dat Hij ons gegeven heeft om onze wil om een kind van God te worden te beproeven, dus dragelijk te maken en ons te behoeden voor alle kwade machten en invloeden, die ons van God zouden kunnen afhouden. Met deze laatste zin vraagt de bidder om Gods hulp bij elke schrede op zijn levenspad.

Amen

Cor Huizer









© Cor Huizer 2024
Ontwerp en hosting Maartens automatisering